Zoenoffer

Het begint te schemeren, ik ben verdwaald en ik heb geen idee meer of ik de goede richting uitga. Ik besef dat in het donker verder gaan door het bos, ondanks het licht van de volle maan, geen optie is. De kans dat ik struikel en daarmee letsel oploop vind ik een te groot risico. Als ik tussen de bomen door een open plek zie, neem ik het besluit om daar de nacht door te brengen.

Laat in de middag op dag vier van mijn wandeltocht stapte ik het hotelletje, alsmede enige kroeg van het dorpje binnen. De twee kamers waren bezet. Op mijn verzoek belde de uitbater met een hotellier in het volgende dorp en ja, die had nog een kamer vrij.
Ik pakte de kaart erbij en zag, als ik de uitgestippelde route volgde, ik stevig door moest lopen om voor het donker aan te komen. Terwijl, als ik ergens eerder van die route af kon slaan  en dwars door het bos ging, me dat een flinke tijdwinst opleverde.
Ik riep de eigenaar erbij. Misschien wist hij of er een gemarkeerd pad door het bos naar dat dorp liep. Wat niet het geval was.
“Maar daar moet u zeker ook niet doorheen gaan nu, want het is vannacht volle maan! En als u verdwaalt, bent u de pineut!”
Hij zocht steun voor zijn waarschuwende woorden bij enkele dorpsbewoners aan de toog en meteen hoorde ik de meest bizarre vertellingen aan.
Waar het in het kort op neerkwam, was dat bij volle maan een groep vrouwen – de ene dorpeling noemde hen heksen, de andere omschreef ze als een sekte – rituelen in dat bos scheen uit te voeren en daarbij brachten die vrouwen een offer aan de maan of aan een godin. In de loop van vele jaren waren er in totaal vijf mannen geweest die daar meer van wilden weten en naar het scheen ’s nachts op onderzoek uit waren gegaan. Van hen is nooit meer wat vernomen. En het gekke was dat hun vermissingen nooit door die families aan de autoriteiten waren doorgegeven.
Hoofdschuddend had ik mijn rugzak omgegespt en was gehaast op pad gegaan. En ja, ik was zo eigenwijs geweest om toch de beslissing te nemen af te slaan, in de hoop een stuk sneller op mijn bestemming aan te komen.

De open plek bevalt me. Op sommige plekken langs de bosrand groeit mos, wat me in elk geval een zachte slaapplaats oplevert.
Ik zoek het grootste stuk met mos op, gesp de slaapzak en het dunne, rubberen matje onder de rugzak los en spreid beide op de grond uit. Waarna ik hout bij elkaar sprokkel voor een kampvuur en een reserve stapeltje hout ernaast om het vuur een tijd brandende te houden.
Van drie grote en dikke stukken hout maak ik een driehoek boven het vuur en hang daaraan een keteltje met water voor dadelijk een bakje oploskoffie.
En bij m’n mok koffie vind ik het best, zo onder de sterrenhemel. Natuurlijk was een heerlijk bed comfortabeler geweest en door mijn impulsieve beslissing mis ik een warm maal. Voor de rest is een nachtje buiten prima te doen. En over de kroegverhalen van daarnet maak ik me niet druk. Ik zie die als een sage, zoals die over het monster van Loch Ness. Lariekoek dus.

Oké, in de loop der jaren waren een aantal mannen verdwenen, verdwijningen waarvan geen aangifte was gedaan. In mijn beleving was het meest waarschijnlijke dat zij elders een nieuw bestaan hadden opgebouwd, met werk of wellicht waren ze er met een andere vrouw vandoor gegaan. Eén of andere fantast verzon er een verhaal over hekserij bij, wat kroegpraat werd. Daarbij, ik kreeg vanmiddag niet de indruk dat ook maar iemand van de dorpsbewoners ooit een groep vrouwen in het bos heeft zien lopen, laat staan zich bezig zien houden met occulte zaken. Misschien dat het dorp eens een middeleeuws feest heeft gehouden of een rondreizend gezelschap van artiesten het dorp had aangedaan en uit zoiets het verhaal is ontstaan.

Ik zoek en vind in mijn rugzak de zakflacon met whisky. En nee, ik ben geen alcoholist, maar ik lust ’s avonds wel een glaasje voor het slapen gaan. Maar om daar in een etablissement vijf euro of daaromtrent neer te leggen, vind ik zonde.
Ik rakel het vuur zo nu en dan op, terwijl ik geniet van mijn vuurwater en van de stilte, op het soms knapperend hout van het kampvuur na. Het brengt me in een staat van rust die bijna verheven aanvoelt en me de tijd doet vergeten. Totdat ik voel hoe mijn hoofd wat zwaar wordt en het dus een goed idee is om zo de slaapzak in te kruipen. Bij nog knapperend hout en knus aanvoelende vlammen.
Ik leg voorzichtig wat takken op de smeulende resten, totdat de brand er in gaat. 0actie witches-1738003_960_720 pixabayIk pak het laatste stuk hout op en, hé, staan daar gezichtjes in gekerfd? Ja dus. Maar bepaald geen blij kijkende. De vijf koppen zien me eerder aan met verwrongen uitdrukkingen, van angst, pijn, verdriet? Wie gaat nou in hemelsnaam zoiets uit zitten snijden?
Ineens gaat er een rilling over mijn ruggengraat. Vijf koppen, vijf verdwenen mannen…

De stok wordt warm in mijn handen.
Is dit een uiting van medeleven geweest? Voor diegenen die zijn achtergebleven?
De stok wordt warmer in mijn handen. Hoe kan dat? Hoe kan hout spontaan warm worden?
Of heeft de maker er soms iets mee van doen gehad? Is hij er wellicht getuige van geweest? En waarom is hij dan niet verdwenen? Of… was de houtsnijder een vrouw geweest! Eén van de groep vrouwen! Nee, ik ga nu spoken zien, zit mezelf gek te maken.
De stok begint erg warm te worden en ik gooi die op het vuur. Meteen kleurt de rook van witgrijs naar donkergrijs, zelfs bijna zwart. Tegelijkertijd krijg ik het benauwd, alsof er een band strak om mijn borst wordt getrokken. Ik hap naar adem, probeer lucht te krijgen, merk dat ik het bewustzijn dreig te verliezen. Het wordt zwart voor m’n ogen.

Ik heb het koud. En ik kan me niet bewegen. Wat vervelende ongemakken zijn, vertellen mijn hersenen me. Ik hoor het aan, maar de redenen ervan begrijp ik niet. Ik had het toch lekker warm? Eerder?
Kampvuur. Hout. Een stok met gezichten… Traag vormen zich die beelden. En hoor ik het houtvuur niet knetteren? Misschien moeten er nog wat takken op?
Ik word me bewust dat mijn hoofd opzij hangt. Ik dwing mezelf mijn ogen te openen en merk de redenen van mijn ongemakken op. Dat ik het koud heb, komt omdat ik naakt ben, zie ik. En dat ik me niet kan bewegen, komt omdat er een riem om mijn borst zit en als ik mijn ogen naar links dwing, zie ik ook riemen om mijn arm en pols zitten.
0actie m49aMoeizaam richt ik mijn hoofd op en slaak een kreet van afschuw. Iets voorbij de plek waar ik mijn kampvuur had, staat een enorme berg van takken en twijgen, deels bijeen gehouden door een paar pallets. Achter één van die pallets zie ik al vlammen. Maar wat me deed gillen is en een houten kruis bovenop de brandstapel, waaraan een geklede pop met als hoofd de kop van de dood is genageld. En de vrouwen, in donkere pijen gekleed, met de kappen over de hoofden, op eentje na, die bij het aanwakkerende vuur zit gehurkt.
Dit is horror! Dit kan niet waar zijn, dit moet een nachtmerrie zijn.
Ik ruk aan de riemen, die me onwrikbaar vast houden aan…, ook een kruis! Weer gil ik het uit.
Het kruis staat schuin tegen een tak van de boom achter me gesteund, zodat ik alles kan zien wat er zich voor me afspeelt.
Eén van de vrouwen keert zich naar me toe. Zelfs in mijn panische angst zie ik wel dat zij onder de openvallende pij poedelnaakt is, op de kousen en laarzen na. De bovenste helft van haar gezicht is afgedekt door een zwart masker, waar achter haar ogen boosaardig flonkeren.
“Houd je mond en verstoor ons ritueel niet,” snauwt ze me toe. “Anders zorg ik er wel voor dat je zwijgt.”
“Jullie zijn…, jullie hebben…!”
In twee stappen is ze bij me en ze slaat me hard in mijn gezicht. Meteen erna voel ik iets van dik rubber mijn mond in gaan. Mijn hoofd wordt naar voren geduwd en een riem wordt in mijn nek vastgegespt. Ik ben het zwijgen opgelegd met een mondprop.
Het enige wat ik nog kan doen, is hun ritueel volgen. Iets wat ik met afgrijzen aanzie.
De berg hout begint nu flink te branden en de vrouwen gaan ervoor staan, met de ruggen naar me toe. Met z’n zessen zijn ze. Eén van hen haalt iets luidkeels aan wat wellicht een gebed zal zijn, waarop de anderen zo nu en dan op inhaken. Verstaan doe ik het niet, het zijn voor mij onbekende klanken. Hoewel even de muziek van Clannad door me heen flitst, die soms in het Keltisch zongen.
De eerste vlammen likken aan het kruis. De vrouwen werpen de mantels af en ik lig tegen hun naakte achterkanten aan te kijken. Ze brengen hun armen gespreid omhoog en uiten een gezang naar de maan en naar de instortende houtstapel.
Pas als de vlammen bedaard zijn en er enkel nog vonken vanaf komen, loopt één van hen van de anderen vandaan. En degene die me eerder toesnauwde dat ik stil moest zijn, komt weer op mij af.
“Onze Hogepriesteres gaat zich beraden wat er met jou gaat gebeuren. Straks zal je haar verdict van me horen.”
En ze keerde zich weer van me af om zich bij de wachtende vrouwen aan te sluiten.
Waarom moet zij daarover nadenken? Waarom neemt ze niet gelijk de beslissing om me  te laten gaan? Ik ken immers niet één van de vrouwen en ik zou ze ook niet eens herkennen door de maskers die ze nog steeds dragen.
Laat me in hemelsnaam gaan, weg van hier, verder aan mijn wandeltocht. En dan zal ik God of jullie Godin op mijn blote knieën bedanken en zweren dit nooit met iemand te delen. Ik sluit mijn ogen en bid, ondanks dat ik niet geloof.
Ik open mijn ogen weer als ik de vrouwen iets hoor roepen. Ik zie de Hogepriesteres op hen toe komen lopen. Ze gaan in een halve kring om haar heen staan.
Als ik geen prop in had, zouden m’n tanden klapperen en ik laat zowat mijn plas lopen van angst.
De priesteres komt weer op me afstappen.
“Onze Hogepriesteres is in overleg met onze Maangodin tot een besluit gekomen.”
Ik sluit even de ogen, bid weer.
“Je zult in aanbidding van haar vagina die van alle vrouwen aanbidden en daarmee zal je afscheid van hier nemen.”
Dat klinkt hoopvol, dat betekent dat ik straks mag gaan, toch? En wat ik daar voorafgaand voor moet doen, haar eerst beffen of zo? Prima.
De priesteressen lopen op me af. Pas nu valt het me op dat ze allen volkomen haarloos zijn van onderen.
Ze tillen het kruis op, dragen dat naar de Hogepriesteres toe en leggen het voor haar neer op de grond. Als enige heeft zij een kruis om haar nek, dat tussen haar borsten hangt, zie ik.
Ze zet haar gelaarsde voeten aan weerszijden van het kruis, boven mijn gezicht en gunt me zo een kijk op haar vagina, die glinstert van haar nat. Is dit de aanbidding?
De vrouwen starten een monotoon en sinister klinkend gezang als zij langzaam door de knieën zakt en ik haar vagina op me af zie komen. Maar hoe kan ik die aanbidden met nog steeds de mondprop in?
Ze drukt haar onderlichaam op mijn gezicht. Mijn neus zit tussen haar billen geklemd. Hoe lang gaat dit duren, vraag ik me in lichte paniek af. Want zo krijg ik geen lucht. Verdomme, wanneer komt ze omhoog, al is het voor even om lucht op te kunnen zuigen?
En daarmee zal je afscheid van hier nemen dringen de eerdere woorden van de priesteres tot me door. Ik ga toch zeker niet mijn einde vinden onder de kont van de Hogepriesteres?
Voor de tweede keer deze avond wordt het zwart voor mijn ogen.

Ik krijg niet meer mee dat één van de vrouwen het stuk hout met de gezichten opraapt en er een zesde gezicht in begint te kerven.

Gepubliceerd door

hansbakkerschrijft.com

Ik schrijf vanuit de behoefte om zo nu en dan mijn fantasieën in verhalen om te zetten. Verhalen die erotisch, erotisch getint dan wel bizarre vertellingen zijn. Weet daarbij in elk geval dat ik ernaar streef om in mijn schrijfsels niet te kwetsen en de dingen niet ordinair te verwoorden. Wat voor mij voorop staat is de wens jou leesplezier of –genot te bezorgen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s