Hij is de 68 net voorbij
en ze vieren zijn verjaardag
waarbij hij onder ligt
en zij boven op hem
Hij is de 68 net voorbij
en ze vieren zijn verjaardag
waarbij hij onder ligt
en zij boven op hem
Mijn ogen tranen
nat mijn wangen
de kus
is een vaarwel
Ik ben geen open boek
en ik stel nauwelijks vragen
ik ben, maar meer ook niet
ik kijk, maar ik zie niet
ik leeg me, maar vul niet
In het donker van de nacht
ziet of merkt niemand het
dat hij de eenzaamheid weg huilt
naar de duisternis van de slaap
en als de dag is gekomen
gaat hij alleen op weg
naar weer een nacht.
Om vier uur in de ochtend ben ik opgestaan
en zoek ik jullie, de woorden, de zinnen
die ik net in bed nog had,
maar ze zijn weer verdwenen,
net zo rap als dat ze kwamen.
Vanmorgen ben je weggegaan,
je vond het welletjes
en gelijk had je,
op is op.
Ik wens je een mooie reis,
grote zus,
waarheen die ook gaat.
Ik kleur mijn zinnen met woorden
tot verhalen of gedichten
die ik heb beleefd, denkbeeldig
of echt, als ze haalbaar dan wel
betaalbaar voor me zijn
en zo niet, dan blijven ze wellicht
als wensen voor me staan.
En jij? Je leest ze misschien
en vanzelfsprekend
geef jij er dan je eigen kleuren aan.
De reis was al lang geweest, vanaf het punt
dat zijn benen hem konden dragen.
Hij wilde liggen, verlangde naar de slaap.
Aan een vrouw langs de weg vroeg hij:
“Is het nog ver?”
“Ja, het is verder,” gaf zij hem te kennen,
“en nog een flink stuk ook, zelfs
aan de verte daarginds voorbij,”
wees ze hem de richting aan. Lees verder Zijn reis
Ik sta voor het raam
in mijn kamer.
Achter me brandt het licht
van de lampen
en voor me is het donker
van de avondlucht.
In de weerspiegeling van het glas
zie ik wat er was, maar niet meer komt.
En voor me blijft het donker,
achter me is nog steeds het licht,
maar ik draai me niet om,
niet weer,
nooit meer.