Susanne tast naar haar telefoon op het nachtkastje om te zien hoe laat het is. Ze is al een tijd half wakker. Ze heeft Roos het bed horen uitgaan en ze heeft haar zelfs met een half oog de hotelkamer zien verlaten in haar strakke jogging outfit.
Het is vijf voor acht, tijd om ook op te staan en om zich klaar te maken voor eerst straks het ontbijt en daarna, om tien uur, de ontvangst van de vrouw die hen waarschijnlijk meer gaat vertellen over de mysterieuze Ursula Kleemann en over die geheimzinnige samenkomsten in het huis dat ze aan haar beoogde na te laten. Een erfenis die Suus niet zal accepteren nadat ze gisteren met Roos samen het nog net niet krotachtige pand hebben gezien.
Ze plast, trekt door en stapt de douchecabine in. Misschien kunnen ze na die ontmoeting naar Trier om te shoppen. Ze wil een paar nieuwe veterlaarzen en als het lukt, wil ze heel graag een dirndl jurkje scoren, voor een Hollands Oktoberfest. Lekker gek doen.
Ze droogt zich af, föhnt haar haren droog en kiest in kleding voor een rode beha en string, een spijkerbroek en een zwart hemdje met lange mouw. Ze heeft zich net licht opgemaakt, als de telefoon van de hotelkamer gaat. Wat kan dat zijn?
“Goedemorgen, met Krista van de receptie. Ik heb hier bij de balie een mevrouw die zegt voor u te komen.”
Kak, heeft die pummel van gisteren haar niet doorgegeven dat ze elkaar om tien uur zouden zien? Want hoe laat is het nu? Vijf voor negen. Verdomme.
“Mevrouw Klemann, bent u er nog?”
“Ja. Ja, ik kom eraan.”
De vrouw die beneden in de lounge haar opwacht en opstaat ter begroeting met slechts een lichte hoofdknik, verrast haar. Nu moet ze bekennen dat ze ook geen beeld van haar had gevormd, maar onbewust is er toch een koppeling met de oudere buitenman van gisteren. Nochtans kan het contrast niet groter zijn. Ze is een stuk jonger, een veertiger. Een bleke huid, dat nog eens extra accent krijgt door het lichtblonde, bijna witte haar. Het grootste contrast is de kleding. Het zwarte leren jasje met een asymmetrische sluiting, waarvan de rits ver openstaat. Het eveneens zwarte hemdje eronder heeft zo’n diepe uitsnede dat het veel blote huid laat zien. Donkerblauwe, strakke jeans, waarvan de pijpen net onder de knieën verdwijnen in laarzen, voorzien van blinkende klinknagels. Misschien het meest opvallende is dat ze haar handschoenen van zwart soepel leer nog aanheeft en ook niet uittrekt.
“Frau Klemann?”
“Ja, dat ben ik. Maar u bent vroeg, de afspraak was pas over een uur.”
“Het plan is gewijzigd.”
Ze gaat zitten, zonder zich voorgesteld te hebben. Met een schouderophalen neemt Suzanne tegenover haar plaats.
“We wachten niet op mijn vriendin, die elk moment van het joggen terugkomt in het hotel?”
“Zeker niet. Ik ga u zeggen wat u moet weten, namelijk dat u de erfenis accepteert en eigenaar wordt van het huis op de Schlossstraβe 1.”
Wat? Waar haalt die arrogante trut dat vandaan? Kwaad buigt Suus zich naar de vrouw toe. “Ik weet niet hoe u daarbij komt, maar dat ben ik dus helemaal niet van plan.”
“Jawel hoor en ik zal u laten zien waarom.” Ze haalt een telefoon uit haar schoudertasje, klapt die open, haar vingers gaan vliegensvlug over het scherm. “En wel hierom,” draait ze het om naar Suzanne.
***
Als Roos het hotel verlaten heeft, ziet ze dat ze niet de enige is die op deze ochtend actief is. Van de kant van Traben vandaan ziet ze een andere loopster aan komen. Als ze het rustig aan doet het eerste stukje, kan die jogster op haar in lopen en kunnen ze wellicht samen verder rennen. In de richting waar de weg overgaat in het pad voor fietsers en wandelaars staat een busje schuin over de weg. Wil die soms keren? Ze haalt de vaart uit haar al rustige run om de ruimte tussen het busje en de Moezel te kunnen passeren. Achter haar hoort ze de jogster al aankomen. Net als zij bij de achterkant ervan is, komt aan de voorkant een vrouw vandaan. De loopster is haar al achterop. Het is zij die haar bij de pols grijpt en haar arm op de rug draait en de vrouw voor zich haar bij de haren grijpt en in een ruk naar de geopende zijkant van het busje trekt. Waar ze haar loslaat, terwijl de vrouw achter zich haar de wagen induwt en zij struikelend op de laadvloer neerkomt met de ander boven op zich. Ze voelt een boei om haar op de rug gebogen pols slaan. Nee hè, dit gaat haar niet gebeuren! Achter hen sluit de zijdeur zich al. De vrouw boven op haar heeft haar andere arm op haar rug getrokken en de tweede boei sluit zich om de pols.
Heeft ze geschreeuwd? Heeft iemand gezien dat ze het busje is ingeduwd? Het busje dat al wegrijdt. En de vrouw die nog steeds op haar rug zit en de handen wel vrij heeft, haar na enig gevloek en de nodige slagen van een leren oogmasker voorziet. Haar geschreeuw uit angst en om hulp wordt gesmoord door iets wat in haar mond gepropt wordt en in de nek vastgemaakt wordt.
Heeft het zin om zich te concentreren waar ze heenrijden? Door de kortstondige worsteling, maar eveneens door het onverwachte gebeuren en de angst, is ze nu al het gevoel van richting kwijt. Stoppen, optrekken, stoppen, optrekken. Totdat dat ophoudt. Ze zijn Traben-Trarbach uit? Ze rijden langs de Moezel? Ze gaan het Moezeldal uit, wat in ieder geval duidelijk aan het klimmen te merken is. Wat gaan de ontvoerders met haar doen! Waarom is ze ontvoerd! En hebben ze Suus ook wat aangedaan?
Als het busje weer stopt, gaat de motor uit. Zijn ze er? Waar? De zijdeur wordt geopend. Ze wordt bij de enkels gepakt en over de laadvloer getrokken. Ze wordt aan de armen overeind getrokken. Een hand pakt haar bij de schouder.
“Kom,” en ze wordt al schuifelend meegevoerd. “Voorzichtig, een drempel.” Alle zenuwen zijn bij haar gespannen. “En nu heel rustig aan, voetje voor voetje, want we gaan een trap af.”
Ze gaan gangen en deuren door? Ze stoppen. Iemand houdt haar bij een arm vast, terwijl een ander de veters van haar schoenen losmaakt. Die uittrekt. Ze wil het uitschreeuwen, protest aantekenen als erna handen haar joggingbroek en meteen ook mee haar string naar beneden trekken.
De handboeien worden losgemaakt en gelijk wordt het shirt omhoog en over haar hoofd heen uitgetrokken. Er gaat iets om haar polsen en enkels. Het erbij gepaarde gefriemel doet haar vermoeden dat het pols- en enkelboeien zijn. Gaan ze haar martelen? Er wordt niets gezegd, er wordt geen uitleg gegeven. Haar beha wordt losgemaakt. Ze is nu compleet naakt, op de boeien na en de mondknevel en het oogmasker.
Er dringt een zoemend geluid tot haar door. Er wordt aan haar enkelboeien getrokken. Ze moet voetje voor voetje mee schuifelen, totdat ze wijdbeens staat en het gezoem stopt. Voor even. Dan begint het opnieuw en nu voelt ze hoe de polsboeien schuin omhooggaan.
“Ja,” klinkt dan een stem, “zo staat ze goed.”
Waarvoor? Voor wat?
“Prima zo, ik stuur het door.”
***
“Wat!” Geschokt staart Suzanne naar de beelden op het scherm van de telefoon. Waar haar vriendin naakt en met armen en benen gespreid gebonden in zo te zien een kelderruimte staat. Ze kijkt op naar de vrouw tegenover haar, die haar hand uitsteekt en de telefoon van Suus afpakt.
“Ziehier de reden waarom u de erfenis accepteert,” tikt een nagel even op het beeldscherm. “En daarnaast worden jullie beiden lid van een immateriële vereniging en wordt één van jullie en ikzelf denk dat je vriendin dat gaat worden – en opnieuw tikt haar vinger op het scherm – de meesteres die de materiële plaats beheert en ook bewoont. En dus ingezetene wordt van Starkenburg.”
Het duizelt Suus en het wil nog niet echt tot haar doordringen wat de vrouw raaskalt. Een immateriële vereniging in een materiële plaats en één van hen een meesteres?
“En totdat dat allemaal geregeld is, blijft je vriendin onze gast.”