Het was de dertiende dag van hun rondreis, een dag die hen bijna de hele middag al door een rotswoestijn had gevoerd. En hoe prachtig en groots ook, op een gegeven moment hadden ze het wel gezien met de cactussen, vetplanten en andere struiken. De opluchting klonk dan ook door in de stem van Sanne toen ze naar een verweerd bord verderop aan de linkerkant van de weg wees, waarop in afgebladderde roodbruine letters het woord MOTEL stond, gevat in een naar links wijzende pijl.
“Heb je het gezien?”
“Hm, ja,” bromde hij. “Ik hoop alleen dat het motel er beter uitziet dan het bord.”
Misschien had hij daarin gelijk, maar op dit moment kon haar dat niet bommen. Zolang ze het bier koud hadden staan vond zij het vooralsnog prima. En als later de slaapkamer en het beddengoed schoon waren, was het helemaal oké.
Tim deed de richtingaanwijzer aan. Een op zich onnodige handeling, want het laatste uur was geen auto hun tegemoetgekomen of gepasseerd. En waar de hoofdweg zich veel gelijkmatiger klimmend en dalend in een eindeloos lijkende lijn door het woestijnlandschap had gebaand, klom en daalde de zijweg merkbaarder door het hier heuvelachtige gebied. Het eerste stuk ging nog over verharde weg om daarna over te gaan in een onverhard pad, zo had de vrouw die Sanne gisteravond aan de lijn had vermeld.
Gedurende hun drie weken durende reis hadden zij alleen voor de eerste en de laatste nacht een kamer in een motel gereserveerd. De tussenliggende overnachtingen zouden ze steeds de avond ervoor reserveren. En omdat op de dertiende reisdag de afstand tussen de bewoonde plaatsen te groot zou zijn, besloten ze om te informeren of er ergens langs de route door de woestijn een overnachting mogelijk was. Een receptionist had hun aan een telefoonnummer geholpen en Sanne had gebeld. De vrouw die ze aan de lijn kreeg, had het nodige gevraagd. Of ze man en vrouw waren. Ja, we zijn alleen niet getrouwd, maar samenwonend. Of ze op vakantie waren. Ja, we maken een drie weken durende roadtrip en we zijn net over de helft. Hoe oud ze waren. 43 en 38.
Even was haar gevraag bij Sanne overgekomen als een ongehoorde nieuwsgierigheid, maar al snel kreeg ze de indruk een enthousiast en belangstellend iemand aan de lijn te hebben en ja, die een kamer vrij had en hen graag zag komen.
Tim was blij dat ze bij de start van hun vakantie voor een four wheel drive huurauto hadden gekozen, een Jeep Wrangler, want anders was dit pad een lastig te nemen hindernis geweest. Iets waar een einde aan kwam toen ze bovenaan een heuvel gekomen beneden zich het platte dak van een enkel laags bouwsel zagen, waarvan ze hoopten dat het de eindbestemming voor vandaag was.
“Ik geloof niet dat je wens is uitgekomen dat het motel er beter uit zou zien dan het bord langs de weg zonet,” verzuchtte Sanne, terwijl ze langs Tim naar het gebouw keek. Want dat was wat het verweerde houten bord boven de toegang meldde, MOTEL. In ook hier weer met dezelfde roodbruine en afgebladderde lettering. En net als dat bord was al het hout in het uit keien opgetrokken pand aangetast door weer, wind en zand. Van de toegangsdeur tot aan de luiken voor de ramen en van de balken rond de omheining ernaast, de corral. Die deels uit het zicht verdween door het neerdwarrelende stof dat eerder door de wielen van de jeep was opgetild.
“Hm,” bromde Tim, “het zal mij niet verbazen als zo dadelijk één van de Good, de Bad of de Ugly die deur uitstapt.”
Het werd geen van die drie, maar de vrouw in geruit overhemd, jeans en laarzen paste wel in het westernbeeld dat door de locatie werd opgeroepen. Alleen een revolver in een holster op de heup ontbrak nog om dat beeld compleet te krijgen. En oké, de cowboyhoed miste op haar blonde haren.
“Hallo daar,” werden ze met een brede lach begroet. En nadat Sanne en Tim uit de wagen waren gestapt: “Leuk dat jullie er zijn. Ik ben JoAnn, zeg maar Jo.”
Nadat ook zij zich hadden voorgesteld, maakte Jo hun gelijk blij met haar: “Kom binnen, dan schenk ik jullie allereerst iets kouds in en daarna laat ik jullie je kamer zien, oké?”
“Ja, prima,” antwoordde Tim en Sanne knikte bevestigend.
Ze volgden hun heupwiegende gastvrouw naar binnen, naar een bar in het achterhuis. Waar de deur naar een grote veranda openstond en gerieflijke fauteuils uitzicht boden op het door hellingen omgeven achterland.
Met allen een koud biertje onder handbereik deden ze Jo verslag van hun reis tot hier en over de verdere reisplannen en zij vertelde iets over het (over)leven in de woestijn.
“Maar je zal toch niet veel aanloop hebben hier?” fronste Tim.
“Dat valt mee. Ik heb verderop paarden staan en ik trek daarmee met kleine groepen mensen één of meerdere dagen door het gebied. En daar is best belangstelling voor. Maar kom, zal ik jullie je kamer eens laten zien?”
Ze volgden haar het huis in naar een korte gang in, waar ze een deur opende. Erachter een eenvoudige badkamer met een bad en handdouche en een toilet. Op een wastafel lag een stapel handdoeken. Het zag er allemaal keurig en schoon uit.
De deur ernaast zwaaide eveneens naar het gangetje toe open. Met een armzwaai liet Jo Tim en Sanne aan zich voorbijgaan en zij stapten de in het schemerdonker gehulde kamer in.
“Achterin kan het luik voor het raam open hoor en ik doe het licht voor jullie aan,” hoorden ze Jo nog zeggen, voordat de deur achter hun sloot en twee peertjes aan het plafond de kamer verlichtten.
Verbouwereerd keken ze om zich heen naar de inrichting en daarmee waren ze gauw klaar. Aan de rechter wand stond een ijzeren tweepersoonsledikant met erop een dun matras en opgevouwen een deken. Ertegenover een donker beeldscherm in de muur weggewerkt. En tussen ledikant en raamzijde een emmer met deksel.
“What the fuck is dit,” siste Sanne pissig terwijl ze zich omdraaide en door naar de deur beende om verhaal te halen bij Jo. Waarna ze bij de deur diezelfde uitroep herhaalde toen ze merkte dat die geen klink aan de binnenkant had. “We kunnen er verdomme niet uit, Tim!”
De andere kant bood ook al geen ontsnapping nadat ze geconstateerd hadden dat achter het luik het kleine, vierkante gat voorzien was van een dikke verticale en horizontale tralie. En nadat op hun geroep geen reactie kwam, zetten ze zich maar neer op het voeteneinde van het ledikant.
“Waarom zitten we opgesloten, Tim? Om geld? Om iets anders?”
Vertwijfeld schudde hij zijn hoofd. “Ik heb geen idee wat de bedoeling hiervan is, Sanne.”
Meteen nadat hij dat gezegd had kwam er leven in het beeldscherm en zagen ze het gezicht van Jo verschijnen. Ze richtte gelijk het woord tot hen.
“Jullie zitten gevangen en blijven dat totdat jullie doen wat er door ons verlangd wordt. En dat begint met dat jullie je uitkleden en alle kleding en verdere spullen als telefoons, tasjes enzovoorts bij de deur neerleggen.”
Tim kwam omhoog. “Geen denken aan, wij eisen dat…”
“Ik geef jullie tien tellen de tijd om daarmee te beginnen en anders zien jullie me morgen rond dezelfde tijd wel weer verschijnen,” ging Jo onverstoorbaar door. “En dat is een lange tijd zonder eten en drinken.” Ze grimlachte kort, waarna ze begon: “Eén, twee…”
Sanne greep Tim bij de mouw vast. “Wat moeten we!” De angst klonk daarbij door in haar stem en was ook af te lezen in haar ogen.
“Vier, vijf…”
Tim zakte terug op de rand van het bed. Hij keek naar Sanne, met vertwijfeling in zijn ogen. Bij het “Acht” van Jo kreet hij naar het scherm: “Stop! We kleden ons uit.” En hij gaf gelijk gevolg aan zijn woorden door het T-shirt over zijn hoofd uit te trekken. Pas nadat hij zich voorover boog om aan zijn schoenen en sokken te beginnen, maakte Sanne aanstalten om zich van haar kleding te ontdoen. Shirtje. En na enige aarzeling de beha.
Ze was niet echt preuts, maar in deze situatie probeerde ze haar naaktheid te bedekking met haar armen en handen. Tim vouwde de kleding netjes op, macht der gewoonte, en legde die met hun schoenen, zijn heuptasje en haar schoudertasje voor de deur neer.
Waarschijnlijk was er ergens een cameraatje, want daarmee klaar kwam Jo alweer: “Ga aan de andere kant van de kamer met jullie gezicht naar het raam op de buik op de grond liggen en de armen en benen gespreid.”
Eenmaal in die positie hoorden ze de deur opengaan en kort erna weer gesloten worden.
“Ga weer op het bed voor het scherm zitten.”
Sanne ging tegen Tim aanzitten en hij sloeg een arm om haar heen.
“Kijk goed naar deze kaart,” klonk Jo bondig.
In beeld verscheen een overzichtskaart van het gebied achter het motel van bovenaf gezien, van het bouwsel waar zij in zaten naar een aangekruist punt helemaal aan de andere kant. Het beeld van de kaart veranderde in een foto, waarop vanuit het punt waar zij zaten in de verte een rotspunt op een helling te zien was en die als ware het een vinger de lucht instak.
Op het scherm verscheen Jo opnieuw.
“Jullie auto staat onderaan de rotspunt die je op de foto zag. Met jullie kleren en spullen erin. En nee, je hoeft niet bang te zijn dat de wagen wordt leeggehaald, er is bewaking bij. Maar to the point, morgenochtend in alle vroegte krijgen jullie sportschoenen en dan mogen jullie hiervandaan naar je auto rennen. In ongeveer twee uur is die te bereiken. En zijn jullie vrij.”
Een glimlach brak door op haar gezicht. “Er is alleen een maar. Tien minuten nadat jullie weg zijn, vertrekken er jagers van hier en mochten jullie door hen of mij of mijn kompaan in het kwaad achterhaald worden, dan…”
Jo verdween en in beeld verscheen snel achter elkaar een fotoserie van twee ondergrondse, middeleeuws lijkende ruimtes met eveneens middeleeuws uitziende marteltoestellen.
Sanne begon te snikken, ze kon nauwelijks bevatten wat ze zag en waar ze in terecht waren gekomen. Misschien was het niet echt, misschien was het een nachtmerrie en werd ze straks gewoon wakker in bed.
Jo was weer te zien. “Dan zijn jullie vier weken onze speeltjes, de één bij mij in mijn ruimte en de ander bij mijn kameraad Meester B.”
Terwijl Tim zijn arm om het middel van Sanne sloeg, kwam er een foto op het scherm waar zij op stond, geleund tegen een forse, atletisch gebouwde man met een duistere blik onder een donkere bos haar, zijn armen voor de borst gekruist. Een hand van Jo rustte op zijn schouder. In de andere hand hield ze een lange zweep vast.
Sanne begon met lange uithalen te huilen en bijna gelijktijdig ging het beeldscherm op zwart. “Meende ze dat allemaal echt?” klonken haar woorden tussen de uithalen door.
“Ik vrees van wel,” wist hij haar niets opbeurends te zeggen.
Ze probeerden niet te panikeren, maar een ‘plan de campagne’ te maken, hoewel ze al snel de zinloosheid daarvan inzagen. De conclusie werd dat ze morgen alleen konden trachten uit handen te blijven van hun achtervolgers door zo snel als mogelijk was door het terrein bij de jeep te komen.
Jo meldde zich nog een keertje, niet op beeld deze keer, maar bij het tralieraam.
“Jij blijft op het bed zitten Tim en Sanne mag hier komen, dan kan ik haar twee flacons water aangeven.”
Terwijl ze de flacons één voor één aannam, trachtte ze haar over te halen om hen vrij te laten. “Laat ons gaan, Jo. We hebben wat geld voor je, geen kapitalen…”
“Nee Sanne, stop je pogingen maar. Jullie kunnen gaan als je de jeep weet te bereiken en zo niet, wordt het pijn beleven en ga je gebruikt worden. En misschien probeer ík jou te vangen, want weet je, je bent best een lekker ding.” En met een schaterlach verdween ze uit zicht.
Opnieuw overstuur vluchtte ze in zijn armen. “Ze is gestoord, hoort in een gesticht en wie weet is ze daaruit ontsnapt! En ligt de werkelijke moteleigenaar…” Ze durfde die gedachte niet hardop uit te spreken.
Tim sloot het luik, omdat het snel begon af te koelen. Ze kropen onder de deken tegen elkaar aan. Ze doodden de tijd door verhaaltjes te vertellen van vroeger, van voor ze een stel waren. Om maar niet aan morgen te hoeven denken. Ze lesten hun dorst, maar dronken niet te veel, omdat dat vocht er ook weer uit moest en dat kon alleen op de emmer. En hopelijk hoefden ze daarop niet iets anders te doen.
Op enig moment ging het licht uit en was het meteen aardedonker en misschien zorgde dat er mede voor dat zij wegzonken in een rusteloze slaap.
***
Sanne ontwaakte en ze wist nagenoeg meteen waar ze was, omdat het daglicht door het kleine venster de ruimte aanlichtte. Had Tim vannacht het luik ervoor weggehaald? Ze besefte ook gelijk wat er vandaag stond te gebeuren. Ze moest zich bedwingen om niet weer te huilen.
Ze kwam omhoog en stapte van het ledikant om op de emmer te plassen, toen ze bij de deur sportschoenen en twee flaconnetjes met water zag staan. En ernaast lagen twee caps met een nekflap. Was dat alles vanmorgen neergezet zonder dat ze wakker waren geworden?
Ze haalde het deksel van de emmer en hurkte erboven. Terwijl ze plaste, riep ze Tim.
“Moet je kijken, bij de deur. Heb jij daar iets van gemerkt?”
Hij rolde zich op zijn andere zij en steunde op een elleboog.
“Huh?” hoorde ze zijn verbaasde uitroep. “Nee. Jij?”
“Nee. En heb jij het luik opengedaan?” kwam ze weer omhoog.
Hij ging rechtop zitten. “Nee. Dus is Jo binnen geweest?”
Die als bij toverslag op het scherm verscheen.
“Goede ochtend eh, hazen? Het is bijna zeven uur en de temperatuur is nog prima om te lopen. Dus trek de schoenen aan, zet de caps om, dan kom ik jullie dadelijk halen. En neem het water mee, want daar zullen jullie vast niet zonder kunnen.” En zwart was het scherm.
Godzijdank lagen in de schoenen een laag model sportsokken, anders hadden ze blootvoets door wrijving en vocht binnen de kortste keren blaren gekregen.
“Hoe wist ze onze maten?” vroeg Sanne zich af, om gelijk zelf het antwoord te geven: “O ja, van onze kleren en schoenen.” Waarmee gelijk ook het besef weer in daalde dat er tussen cap en schoenen verder niets was.
Een klik. De deur opende zich daarmee op een kier. De stem van Jo: “Kom eruit.”
Ze kwamen van het ledikant omhoog. Voorzichtig duwde Tim de deur verder open en met Sanne direct achter zich gingen ze de korte gang in. Aan het einde ervan stond Jo, die hen wenkte en die gelijk de hoek om verdween, de hal in die naar de entree leidde.
“Als we haar met z’n tweetjes overweldigen?” fluisterde Sanne.
“Het is een poging waard,” fluisterde Tim terug.
Het was een idee dat ze buiten meteen konden laten varen. Jo stond een eind van de deur verwijderd. In een rijbroek vandaag. Een paar meter van haar vandaan stond een legergroene jeep. Twee mannen stonden daar tegenaan geleund, beiden een geweer in de hand, de loop weliswaar naar de grond gericht, maar voor Sanne en Tim een kansloze missie om ook maar iets te ondernemen. Sanne ontweek hun blik.
Jo wees naar de zijkant van het motel. “Loop daarheen.”
Aan de andere kant klonk vanuit de corral het gehinnik van een paard.
Ze gehoorzaamden haar, terwijl zij met hen meeliep.
“Kijk,” wees ze naar de verte. “Herkennen jullie de rotspunt?”
Ze knikten woordeloos, want wat viel er te zeggen?
“Mooi. Nou, twee uurtjes lopen en rennen en jullie zijn daar en bij de jeep en vrij, met een beetje mazzel dan. Dus ik zou zeggen, lopen maar en succes met het uit handen blijven van de jagers. En o ja, tussen de weg en de woestijn ligt een greppel. Als je die over bent, ben je safe.”
Het was Sanne die vertrok, weg van de ogen van de mannen, weg van Jo. Het was niet een rennen of lopen wat ze deed, eerder een sukkeldrafje, omdat het een slalommen was langs cactussen, vetplanten en heesters met doorns. Ze voelde dat ze al zweette, maar dat kon nog niet van de temperatuur of de inspanning zijn. Angstzweet? Want als het ze niet lukte om uit handen te blijven van hun achtervolgers!
“Is tien minuten genoeg voorsprong?” vroeg ze zich hardop af.
“Hangt ervan af,” hijgde Tim achter haar. “Hebben ze kennis van het terrein? Lopen zij ook?”
“Of komen ze op crossmotoren of paarden achter ons aan,” maakte zij zijn gedachten af. In een stilzwijgen sukkelden ze een tijdje door, ook al omdat de aandacht uit moest gaan in het ontwijken van de begroeiing en met name de stekels. Het ontwijken ervan werd na verloop van tijd ook een aanslag op de enkels en de spieren in de benen, merkten ze. Plus dat er andere ongemakken waren. De temperatuur begon snel op te lopen, de zon begon te branden op hun onbeschermde huid en Sanne merkte op dat het draven zonder een sportbeha geen plezierige bezigheid was; ze begon best last van haar heen en weer en op en neer deinende tieten te krijgen. Borsten, zou Tim haar corrigeren. Hij hield er niet van om haar voorgevel zo te benoemen.
Voorover geleund in het zadel tuurde Jo vanaf de top van een heuvel naar het dravende duo. Haar kompaan liet de verrekijker zakken. “Wat een lekkere kont en borsten heeft die meid. Wat denk jij als deskundige, een cup C of D?”
“C. En die reet is gewoon een te dikke reet. Maar daar kick jij toch op, is het niet Byron?”
Hij reikte haar de kijker aan en grijnsde. “Ja, want dat petst zo lekker.”
“Maar ik ben het met je eens dat ze een lekker ding is,” gaf ze een reactie, terwijl zij het stel een moment van dichtbij volgde. “En misschien vang ik haar wel van je af in plaats van dat ik hem pak.”
“Trut.”
“Tuttut,” grinnikte ze en liet de kijker zakken. “”Gedraag je tegenover een dame.”
“Waar,” stak hij zijn tong uit.
Beiden lachend stuurden ze hun paarden van de top vandaan om verder in de richting van de rotspunt te rijden.
“Wacht even, we moeten ook drinken,” waarschuwde Tim. Ze stopten.
“Wel maar een paar slokjes hoor, want het is nog ver,” reageerde Sanne daarop.
Ze keken om zich heen of er niet een makkelijkere doorgang naar de hemel wijzende rotspunt was. Maar vooralsnog zag het stuk voor hen er net zo uit als wat ze achter zich hadden liggen. De enige mazzel was dat er bewolking op kwam zetten. En als die zo nu en dan ook de zon wist af te dekken?
“We moeten verder,” en ze draaide de dop op de flacon dicht.
Hij nam even haar gezicht in zijn handen.
“Gaat het nog?”
“Nee. Maar het moet wel, hè?” En ze draaide zich om en draafde van hem weg, op naar die rotspunt en wellicht de verlossing.
Het werd zwaarder, omdat het terrein iets meer begon te klimmen en te dalen. Tijdens een klim keek Tim geregeld achterom om te kijken of er iets van de jagers te zien was, maar nee, niets. Wat hij maar vreemd vond.
“Weet je wat ik gek vind?” sprak hij zijn bezorgdheid uit. “Dat we helemaal niets van onze achtervolgers horen of zien.”
Ze hielden stil op het klimmetje.
“Ja, dat is inderdaad raar,” fronste Sanne, terwijl ze speurend het terrein afzocht. Dan kwam er een gedachte bij haar op, die ze uitsprak met zorg in haar stem. “Wat als ze helemaal niet achter ons aanjagen?”
Hij keek haar verwonderd aan. “Hoe bedoel je dat?”
“Waarom zouden ze die moeite doen als ze ons ook simpelweg kunnen opwachten bij die rotspunt?”
“Ah.” Daar had ze verdomme een punt. “En wat nu?”
Ze haalde haar schouders op. “Doorgaan en duimen dat ik het mis heb.”
Hij kauwde op wat ze net had geopperd terwijl ze verder naar de top van het heuvelruggetje klommen. Als het terrein zo bleef, zou het toch een kat en muis spel worden? Want als zij hen zagen, gold dat andersom ook, toch? Was het dan niet een kwestie wie het hardst kon lopen?
Bovenaan gekomen zagen ze voor zich één zee van schitterend geel bloeiende bloemen aan dicht op elkaar staande heesters.
“Wat mooi,” liet Sanne zich ondanks alles ontvallen.
“Ja. Alleen kut dat we er niet doorheen kunnen, maar een heel stuk om moeten lopen.”
“Wat niet zo erg is als we toch niet achtervolgd worden.”
“Ja, als. Maar wat doen we, links of rechts er omheen?”
Ze bekeken de situatie en wat het meest logische vervolg zou zijn, toen Sanne resoluut zei: “Links.”
“Want?”
“Ik zag op de heuvel rechts even de schittering van de zon in waarschijnlijk het glas van een kijker.”
In een zo natuurlijk mogelijke beweging draaide Tim zich om en liet zich in woorden zo goed mogelijk de locatie duiden waar zij het gezien had.
“Als zij ook lopend zijn, kost het ze zeker een half uur om hier te zijn,” schatte hij in.
“Ja, maar hun en onze heuvel lopen naar elkaar toe,” wees zij naar de verte, “en dus hoeven ze alleen evenwijdig met ons op te lopen om ons verderop in het dal tegen te komen.”
Hij besefte dat ze daarin best eens gelijk kon hebben.
“Oké, maar dan zijn we ook bijna bij de rotspunt, dus als we hen net voor weten te blijven…”
“Zullen we ons moeten haasten om voorbij deze bloemenzee te komen. Want ik wil niet in een martelkamer verdwijnen.”
In de schaduw van een rotspartij dronk Jo uit een veldfles die het water erin redelijk koel had weten te houden. Naast haar staarde Byron over het stuk woestijn dat naast de weg lag waar de jeep en de wagen met de beveiligers op stond. Tot waar de glooiing begon waar de heesters en cactussen overheersten, was dat stuk waar hij overheen keek slechts begroeit met plukjes grassen. Het was een strook van ongeveer honderd meter breed dat het duo Tim / Sanne over moest zien te steken om vrij te zijn.
“En, weet je al voor wie je gaat?” vroeg Byron aan zijn metgezel, die bezig was haar lasso in gereedheid te brengen.
“Nee.”
“Bullshit.”
“Ja,” grijnsde ze. Want ze was er inderdaad al uit.
Hij kneep zijn ogen samen. “Dus dat wordt een wedstrijdje wie haar te pakken krijgt.”
Ze grinnikte. “Ja.” Hij kende haar al lang en daarmee goed genoeg om de juiste conclusie te trekken. Want ze wilde inderdaad voor haar gaan. Niet omdat ze lesbisch was, maar ze was wel biseksueel. En hoewel hij zeker aantrekkelijk was, vond ze het gewoon leuk om weer eens een vrouw in haar speelkamer te gebruiken.
Zijn portofoon kraakte.
Prooien naderen. Ze zijn een meter of tweehonderd verwijderd van de strook. Zullen die op punt E bereiken.
“Bedankt en uit.”
Tussen weg en greppel waren vanaf de jeep om de vijftig meter palen in de grond geslagen en de tussenliggende ruimtes waren benoemd volgens de letters van het alfabet.
Byron en Jo stegen op.
Ze stonden achter een hoge heester zachtjes te overleggen. Ze hadden hun jeep en de jeep van de mannen van Jo gezien, als ook Jo en Meester B. op hun paarden.
“Zullen ze weten dat we hier zijn?”
Tim knikte. “Ja, ik denk het. Misschien niet precies hier, maar ze zijn niet voor niets op hun paarden geklommen. De vraag is of wij sneller de afstand naar de weg overbruggen of zij die naar ons.”
“We moeten in elk geval in één rechte lijn gaan.”
“Ja.”
“Tellen we af?”
“Ja. En go for it! Oké, 1, 2, 3!”
Tim was sneller, Sanne verloor terrein op hem. Vanuit haar ooghoek zag ze al een paard aan komen rennen, in volle galop. Een kreet klonk: “Woeha.” En terwijl ze Tim een sprong over de greppel zag maken, voelde zij in misschien één seconde een touw in een lus over haar heen zakken, strak aantrekken en haar met een ruk onderuithalen. Met een van pijn vertrokken gezicht en de wanhoop nabij zag ze Jo, gezeten in het zadel van het al rustig stappende paard, met een lach op haar gezicht de lasso zover oprollen totdat het touw nagenoeg strak stond tussen haar handen en de nog steeds op de grond liggende Sanne.
“Neeee!” klonk de wanhopige kreet van Tim.
“Sorry maat,” stuurde Byron zijn paard nabij Tim. “Je zult haar pas over vier weken weer zien en voor nu alleen verder moeten.”
“Nee.” Hij maakte aanstalten om terug te springen over de greppel. “Neem mij dan ook maar gevangen.”
Byron schudde zijn hoofd. “Nee, ik houd me altijd aan een deal. Jij hebt het gered en bent vrij en zij niet.” Hij keek even om en zag dat Jo Sanne al voor zich op haar paard had getrokken. “Nogmaals, sorry maat.” En met een ruk aan de teugels keerde hij zijn paard en galoppeerde achter de al vertrokken Jo aan.
De motor van de jeep van de bewakers startte en gelijk vertrok ook die. Tim zakte door de knieën op de grond, terwijl hij een vuist tegen zijn wijd opengesperde mond perste, maar die de wanhoopskreet niet wist te smoren.
Pas nadat de paarden, de ruiters en dus ook Sanne voorbij de rotsen waren verdwenen, stond hij op en wankelde naar de wagen. Ernaast vond hij de koffer met zijn kleren en toiletgerei en de kleren die hij gisteren aanhad, met aan de riem van de broek het heuptasje met daarin zijn passen, paspoort en vliegticket. Wat ontbrak, waren zijn telefoon, camera, laptop en verder alles wat aan haar toebehoorde.
Hij kleedde zich aan, terwijl hij zich afvroeg wat verder te doen. Hun roadtrip zou nog negen dagen duren. Sanne zou pas over vier weken vrij worden gelaten. Als ze haar al lieten gaan straks en niet lieten verdwijnen. Bij die gedachte schreeuwde hij alweer een wanhoopskreet. Maar als ze zich wel aan hun belofte hielden en haar daarna vrijlieten, waar was dat dan? Ze konden hem daarover niet informeren, omdat hij immers niet langer bereikbaar was zonder telefoon.
Kon hij naar de politie? En met wat voor verhaal? Dat zijn vriendin was ontvoerd? O ja? En waar zijn haar spullen dan als jullie samen reisden?
***
Hij was teruggegaan naar hun startbestemming en vandaar teruggevlogen. Het had immers geen zin om te blijven, omdat ze in dit land onvindbaar voor elkaar zouden zijn. En terug in Nederland telde hij de dagen af naar het moment dat ze vrij zou worden gelaten en ook terug naar huis vloog.
Een paar dagen voordat het zover was, lag er bij thuiskomst van zijn werk een envelop op de mat. In de in vieren gevouwen brief zat een foto, waarop Sanne te zien was in een niet door hem verwachte setting. Ze zat in een bikini schrijlings op een ligbed bij een zwembad, haar mobieltje in haar hand, het scherm naar de camera gericht, waarop een nieuwsitem van een paar dagen terug te zien was. Hij fronste, snapte van dit verrassende plaatje niets. Hij vouwde de brief open, zag meteen dat het haar handschrift was, daar was geen twijfel over. Zijn ogen vlogen over de regels.
Lieve, lieve Tim,
Ik ga je pijn doen, want net als jij hebt gedaan, heeft ook Jo mijn hart gestolen en zij heeft mij dingen laten ontdekken en voelen waarvan ik niet wist dat ik die in me had. Zoals je aan de foto ziet, met het actuele nieuws op het schermpje van mijn telefoon, ben ik echt ‘alive and kicking’. Ik ben niet gedrogeerd of gehersenspoeld of wat dan ook. Nee, ik ben super gelukkig.
Hij bekeek de foto nogmaals en zag dat daar geen woord van gelogen was, ze straalde.
Ik blijf hier dan ook.
Aan het einde van de brief waren de woorden, de zinnen uitgelopen en vlekkerig geworden van het nat van zijn tranen en wanhopig vroeg hij zich af hoe hij in hemelsnaam de grote verliezer was geworden in dat jachtspel?