Na een rit van vier uur en een tussenstop voor een lunch zakte ik met tevredenheid neer in de terrasstoel. Op tafel m’n pakje sigaretten, een asbak, een wijnglas en een gekoeld flesje witte wijn, een welkomstcadeautje van de verhuurder van mijn vakantieverblijf. De wijn kwam van zijn eigen wijngoed, dat op de helling achter het verblijf lag. Vanuit mijn stoel keek ik uit op de Moezel en op de hellingen met wijngaarden aan de overkant van de rivier. Dit was een compleet andere wereld dan mijn wonen, werken en leven in de drukke Randstad. En daar ging ik, weliswaar kort – want wat zijn zes dagen nou eigenlijk – volop van genieten. Zowel van de gemütlichkeit hier, als van de rijke cultuurgeschiedenis; een speurtocht op internet had mij geleerd dat die teruggaat tot de Romeinse, Keltische en Germaanse tijd. En uit de Middeleeuwen stammen de nog altijd aanwezige vele burchten en kastelen, die langs de rivier te vinden zijn.
Eén daarvan, Burg Eltz, stond voor morgen op mijn programma. Toevallig was dit een burcht die niet aan de Moezel lag, maar een veertig minuten lopen ervandaan, op een steile rots midden in een dal en door bos omgeven. Ik verheugde me er enorm op, want de plaatjes die ik gezien had, gaven een indruk en dus gevoel van zowel een sprookjeskasteel als van een ridderburcht.
Het ontbijt, de volgende ochtend, was ook een genot. Niet alleen door de broodjes, kaas, vleeswaren en jam, die nog de rijke smaak van puur natuurlijke producten hadden, maar ook door het uitzicht en de rust. Zelfs het ‘toek-toek-toek’ geluid van de dieselmotoren van de passerende vrachtschepen paste niet storend in deze rust.
Na het ontbijt ging ik op pad, in T-shirt en korte broek en met goede wandelschoenen aan. Het pad startte bij de molen verderop in het dorp en steeg het eerste stukje licht tot middelmatig tussen de wijnranken door. Al gauw had ik een schitterend zicht op het hele dorp en op een deel van de Moezel, want deze boog aan beide kanten van het dorp af. In noordelijke richting naar links en zuidwaarts naar rechts. Gaandeweg werd het pad op sommige gedeelten erg stijl en ik was dan ook blij met mijn stevige stappers. Het uitzicht werd wel steeds adembenemender.
Het bos, dat de grens met de wijnvelden markeerde, bracht me in een andere wereld. Het pad leek wel uitgehouwen in de leisteenachtige bodem. Het gesteente langs het pad was deels begroeid met mos. De loofbomen stonden niet echt dicht op elkaar, wat het bos een open en vriendelijk aanzien gaf; ik vond het een bos voor elfjes en feeën. Een beeld dat veranderde, toen het pad afliep naar een dal, waar een riviertje doorheen stroomde. Aan de overkant stonden de bomen op die helling dicht op elkaar en oogde dat bos ondoordringbaar. Dat was een donker bos voor wezens en dolende zielen, die ik liever niet wilde ontmoeten. Ik vond het grappig om te ontdekken waarmee deze omgeving mijn fantasie voedde. Het zou me ook niet verbazen als een ridder te paard me tegemoet zou komen, of als ik… Zag ik dat nu echt? Zat daar verderop, iets van het pad vandaan, een vrouw gehurkt in een jonkvrouwachtig gewaad? Of ging mijn fantasie nu daadwerkelijk met me op de loop? Toch leek ze me echt. Ze had een boekje in haar ene en een pen in haar andere hand. Ze glimlachte en begroette me met de woorden: “Dag vreemdeling. Je bent van ver gekomen, maar ik wist dat je kwam.”
Ik staarde haar verbluft aan, maar toen had ik het door. Ze was hier natuurlijk vanuit de burcht neergezet om toeristen op deze leuke manier te verwelkomen. Hoewel ik op mijn tocht niemand anders had ingehaald of door iemand was gepasseerd.
“Je reis gaat zo verder. En jij bepaalt zelf de keuze van de bestemming.”
Ze maakte een armgebaar naar waar het pad zich splitste. Het ene boog af naar rechts, het andere naar links.
“Ja. En die heb ik al gemaakt, in Den Haag al. Ik ga naar de burcht Eltz.”
Ze keek voor een moment langs me heen, in de verte. Waarna haar ogen mij weer aankeken.
“De bestemming gaat naar het licht of naar de duisternis”, reageerde ze vreemd. “En ik zie nog niet welk pad je kiest.”
Ik nam toch aan dat ze wist welk pad naar de burcht leidde. Mijn ogen zakten af naar haar roomwitte borsten. Ik vroeg me af wat zij onder deze jurk aanhad. Hedendaagse lingerie? Hoewel ze volgens mij geen beha droeg. Het zou kunnen dat de jurk van achter met een rijgveter sloot, als een korset, en zo de borsten naar boven drukte?
“Ik zie dat je je keuze hebt gemaakt.”
Ze noteerde kort iets in haar boekje.
“Het rechter pad zal je daarnaartoe brengen.”
“Oké, nou eh, bedankt.”
Ik vroeg me af of haar was meegegeven om zo mysterieus te doen naar die toeristen, die haar pad hier kruisten. Zodat ze dadelijk met een ander gevoel naar het kasteel keken? “En nog een prettige dag verder.”
“Ja…”
Ze leek nog wat te willen zeggen, maar schudde dan haar hoofd.
Ik keerde me van haar af en liep naar de splitsing, waar ik het rechter pad opliep. Nog één keer keek ik achterom, maar ze zat er niet meer, was nergens meer te zien. Wat raar. De bomen langs dit pad, het waren donkere naaldbomen, stonden dicht op elkaar. Het maakte het bos duister, ondoordringbaar en wat sinister. Zelfs de grijsblauwe kleur van de leistenen bodem leek donkerder, bijna zwart. Ik huiverde licht. Het prettige gevoel van het open bos van daarstraks was verdwenen. Ik liep dan ook stevig door om dit woud maar zo snel als mogelijk achter me te laten om dadelijk te kunnen genieten van het uitzicht op het sprookjeskasteel.
Het duurde en duurde en net toen ik me begon af te vragen of zij mij soms het verkeerde pad op had gestuurd, hield het bos op en zag ik de burcht. Maar dat was duidelijk niet het bijna sprookjesachtige van de burcht Eltz. Deze was hoekig, miste het lieflijke, romantische van de burcht Eltz. Deze was… grimmig. De roodharige vrouw van daarstraks had me duidelijk het verkeerde pad opgestuurd. Toch had ik geen zin het hele stuk weer terug te lopen en wellicht was het de moeite waard dit kasteel te bezoeken?
De toegang tot het voorplein was smal – dus waarschijnlijk goed verdedigbaar – en donker. Toch, eenmaal op het voorplein, was ik geïmponeerd door de kracht die de burcht uitstraalde. Ik voelde me langzaam opgenomen worden in een andere tijd, een gevoel dat werd versterkt toen ik binnen was en door de diverse zalen en vertrekken slenterde. Plotseling dacht ik de vrouw van daarnet te zien, ze leek een vertrek verderop uit te vluchten. Meteen zette ik de achtervolging in, want als zij het inderdaad was, wilde ik wel eens weten waarom ze mij de verkeerde richting op had gestuurd. Ik zag haar nog net een andere deur doorgaan; ze had in elk geval ook rood haar. Ik versnelde mijn pas, rende nog net niet. Bij de deur aangekomen zag ik dat ze een gang was ingevlucht. Alleen was de gang leeg. Verdomme, was ze naar links of naar rechts gegaan? Ik aarzelde, besloot dan naar rechts te gaan. Een eindje verderop ging een smalle stenen trap naar beneden. Een trede of tien lager maakte die een knik naar links, waar een deur van dik, oud hout en met ijzerbeslag een stukje openstond. Alleen hing voor de trapafgang een ketting met daaraan een bordje Eintritt verboten. Kon ze hier overheen gestapt zijn? Ik aarzelde, het leek me op één of andere manier logischer als ze doorgelopen was. Iets wat ik ook net wilde doen, tot ik van ergens beneden vandaan meende te horen Hé psst… Kom, kom. De verleiding was te groot om niet te gaan kijken en ik stapte over de ketting heen. Achter de deur ging de trap verder naar beneden. Ik vermoedde dat ik in één van de torens afdaalde. Na de derde keer naar links te zijn afgeslagen, stopte ik. Was het wel verstandig om verder af te dalen? En was zij wel naar beneden gegaan? Had ik me haar roep verbeeld? Ik wilde me net omkeren om naar boven te gaan, toen ik ergens onder me weer haar Kom, kom hoorde. Verdomme, nou wilde ik het weten ook.
Na nog twee bochten stond ik beneden in een smalle en zo te zien lange gang. Het was hier koel en waar het op de trappen nog redelijk verlicht was geweest, was de verlichting hier minimaal. Links van me passeerde ik een paar kleine, maar verder lege ruimtes. Ik was nu bij zo’n oude, houten deur als zonet, die open stond. Alleen was deze niet compleet van hout; op ooghoogte zat een kleine, vierkante doorkijk, waarin twee horizontale en twee verticale zware, zwarte, ijzeren tralies. Het gaf me het idee dat ik ergens naar binnen ging, waar ik liever niet was. Maar omdat ik haar in de voorbije ruimtes niet gezien had, ging ik aan de deur voorbij en ik betrad een ruimte die nagenoeg in het donker was gehuld. Ik kon daardoor geen inschatting maken of dit het was, of dat er nog een toegang was of wellicht meerdere. Achter me hoorde ik gekraak. Ik draaide me snel om, zag dat de deur bijna dicht was. Een snelle stap vooruit, maar ik was te laat, de deur was dicht. Achter het traliewerk verscheen het gezicht van de roodharige vrouw.
“Je hebt je bestemming bereikt, je bent in de duisternis aangekomen.”
Voordat ik kon reageren, sloot een luikje het zicht op haar en de gang af. Ik bonsde op de deur, maar ik deed me daarmee alleen maar pijn. Het geluid klonk waarschijnlijk helemaal niet door tot aan de andere kant. Ik duwde tegen de deur, maar die gaf geen krimp. Paniek! Want wat nu?
Op dat moment kwam het antwoord van achteren. Voordat ik kon reageren, had ik een juten zak over mijn hoofd en werd een touw om mijn hals aangetrokken. Panisch greep ik naar mijn hals. Er werd een ruk aan het touw gegeven en ik werd meegetrokken naar…? Ik voelde iets kouds tegen mijn buik, gevolgd door een scheurend geluid; even later was m’n shirt van m’n lijf. Handen ritsen m’n korte broek open. Ik wilde die handen grijpen. Gelijk voelde ik een scherpe punt in mijn zij prikken.
“Laat dat!”
Was het de stem van een vrouw? Het kon niet van Roodhaar zijn, want die had ik voor het laatst gezien aan de andere kant van de deur. M’n korte broek en onderbroek waren al op mijn enkels en nadat mijn schoenen en sokken uit waren, moest ik uit m’n laatste kleding stappen. Waarmee ik naakt was. Ik huiverde. Van angst, van de kou in deze ruimte en vanwege mijn gevecht om lucht te krijgen.
Ik hoorde gerammel van een ketting, of kettingen, schrok toen ik de kilte van ijzer tegen mijn huid bij mijn middel voelde en vervolgens merkte ik hoe rond mijn middel een brede, ijzeren band werd gelegd. En waren er twee vrouwen? Mensen? Want terwijl de ene nog bezig was met het ijzer rond mijn middel, voelde ik hoe een ander een ijzeren band rond mijn linker pols bevestigde, vergezeld door het gerammel van een ketting. De eerste was waarschijnlijk klaar met het ijzer rond mijn middel, want mijn andere pols was ook aan de beurt om van een ijzeren band te worden voorzien.
De zak ging van mijn hoofd. Ik zoog de lucht in me op, terwijl ik verward naar de vrouw voor me keek. Deze was zwartharig. Haar kleding deed me denken – hoe kwam ik erop in deze situatie – aan die van Xena, the warrior princess. Maar wat me benauwde, was de ijzeren hoofdkooi die ze in haar handen hield.
“Wat zijn jullie met me van plan”, piepte ik. “Waarom doen jullie dit met me!”
“Wees stil!” gromde de zwartharige. “Je hebt zelf de keuze van de duisternis gemaakt.”
Ze had de opengeklapte kooi al bij mijn gezicht gebracht en terwijl ik mijn mond opende om nog wat te zeggen, ging een ijzeren plaatje dat aan de binnenkant van de kooi zat, mijn mond in. Het plaatje lag op mijn tong. Achter me scharnierde de vrouw die daar stond de kooi dicht en vergrendelde deze. Mijn paniek nam toe. Weer wilde ik vragen wat ze in hemelsnaam met me van plan waren, maar het plaatje op mijn tong verhinderde dat ik kon praten. Het enige wat ik kon uiten waren wat klanken. Ik werd nu door beide vrouwen – de andere was het evenbeeld van degene die zonet nog voor me stond – naar een ketting geleid, die aan het plafond hing. Deze werd aan een oog bovenop de kooi vastgezet.
Ze liepen van me vandaan en met wijd opengesperde angstogen volgde ik hen. Ze gingen naar een gedeelte van de ruimte waar het te donker was voor mij om te zien wat ze daar uitspookten. En ik wilde dat ook niet weten, want wat ze tot nu met me hadden gedaan, was al vreselijk genoeg. Maar het werd dus nog erger, toen ze met z’n tweeën een houten driepoot naar me toe sleepten. Op de top stond een piramidevormige driehoek, ook van hout.
“Zet je voeten uit elkaar!” snauwde de ene zwartharige.
Iets wat ik niet van plan was, totdat de andere vrouw me met haar gelaarsde voet tegen de schenen schopte. De driepoot werd tussen mijn benen geschoven. Ik moest op mijn tenen staan om de driepoot tussen mijn benen te kunnen hebben. De houten punt bovenop de spiets prikte tegen mijn aars.
Ze waren klaar met me, want zonder nog iets te zeggen verlieten ze de ruimte. De deur werd geopend en terwijl zij daardoor verdwenen, kwam Roodhaar naar binnen. Ze kwam niet op me toegelopen, maar haalde uit een hoek van het gewelf een standaard met een kaars erop, die ze een eindje van me vandaan neerzette. Ze stak de kaars aan en liep terug naar de deur. De spaarzame verlichting ging uit. Van waar ze stond, hoorde ik haar zeggen:
“De twee andere vrouwen bereiden de kamer der duisternis voor. Als de kaars op is, komen zij je halen om je verder de duisternis in te leiden. Totdat je uiteindelijk de complete duisternis hebt bereikt.”
Ze was gek! Alle drie waren ze gek, compleet gestoord! In wat voor nachtmerrie was ik in hemelsnaam terecht gekomen! Ik wilde gillen, schreeuwen, maar het plaatje op mijn tong liet mij haar niet iets zinnigs horen. De deur ging dicht en ik was alleen. M’n kuiten begonnen pijn te doen, ik voelde spieren onderin m’n benen gaan trillen, m’n tenen verkrampten. Ik probeerde of ik mijn voeten plat op de grond kon zetten, een poging die ik meteen staakte toen de houten punt van de driehoek venijnig tegen mijn aars drukte. Ik keek naar de kaars, in de hoop dat die al bijna opgebrand was. Maar het kaarsvet droop nog niet eens over de rand. Hete tranen biggelden over mijn gezicht. Waar had ik dit aan verdiend? Ik was toch geen slecht mens geweest in mijn leven? Dus waarom moest ik de duisternis in, wat dat dan ook mocht betekenen? En als dit, in de situatie waarin ik nu al verkeerde, nog niet eens de duisternis was! Uiteindelijk hielden mijn benen me niet meer en met een luide, lang aanhoudende gil kon ik niet anders dan de punt mijn aars open te laten rekken.
Zo gauw ik er toe in staat was, ging ik weer op mijn tenen staan. Het werd een doorlopende marteling van me laten zakken en omhoog komen. Totdat ik uiteindelijk, uitgeput, niet meer kon en mezelf spietste. Ik zweefde weg op de pijn. Op de spaarzame momenten van bewustzijn verlangde ik alleen nog maar naar de complete duisternis.
De zon werd getemperd door het groen van het gebladerte van de oude bomen op het kleine kerkhof, dat rustig gelegen lag op de helling tussen het dorpje beneden en de wijngaarden er boven. De klokken luidden, terwijl de kiezels van het pad knerpten onder de voeten van de vier dragers die de kist naar de laatste rustplaats droegen. Ze werden gevolgd door een groepje van slechts vier personen, de burgemeester, Herr Escher, Claudia en Stephan Klein van Ferienwohnung Moselblick en een roodharige vrouw in een groen, jonkvrouwachtig gewaad.
Bij het graf aangekomen plaatsten de dragers de kist op de steunen. Herr Escher sprak enige woorden van deelneming, waarna hij met een hoofdknik te kennen gaf dat de dragers de kist aan de touwen konden laten zakken.
Claudia en Stephan namen zijn plaats in en stonden voor een moment hand in hand stil om afscheid te nemen van hun huurder voor een week, die slechts een dag en een nacht van zijn verblijf bij hen had kunnen genieten. Zwijgend wierpen ze elk een bloem op de kist.
Als laatste stond de roodharige vrouw stil bij het graf. Ze schudde haar hoofd en hurkte neer. Zachtjes zei ze: “De keuze van je bestemming heb je zelf bepaald, vreemdeling.”
Kort raakten haar handen haar roomwitte borsten aan die door haar jurk werden opgestuwd. “Jijzelf hebt gekozen voor de duisternis en die heb je nu definitief gevonden.”